Het steenbakkerijverleden van de Rupelstreek 

 

 

 

 

Een historische schets van de steenbakkerijnijverheid in de Rupelstreek voert ons terug naar de 13de eeuw. Of de Bernardijnen, die zich in 1246 te Hemiksem vestigden, aan de basis lagen van deze nijverheid in de streek is een steeds weerkerende en moeilijk te beantwoorden vraag. Vanaf haar oprichting werd de orde van de cisterciënzers overal waar zij zich vestigde, steeds de grondlegger van de economische expansie.
In de 14de eeuw waren er langs de oevers van de Rupel 'tichelgelegen', die, mits een cijns, door de boeren werden uitgebaat. Het steenbakken werd een nevenactiviteit van het landbouwbedrijf. Het steenbakkerijbedrijf zal tot laat in de 19de eeuw zijn agrarisch karakter bewaren.
Perioden van bloei wisselden af met perioden van verval. Zij vielen meestal samen met het uitvoeren van grote bouwwerken of het stilleggen ervan. De grote brand van Antwerpen in 1546 bijvoorbeeld bood de jonge baksteennijverheid mooie vooruitzichten.
De centrale ligging aan de Rupel maakte van de Rupelstreek als het ware een spin in het waterwegennet. Via de Schelde stroomop- en stroomafwaarts, Leie, Durme, Nete, Zenne, Dijle en Demer waren vele stedelijke afzetmarkten in ons land bereikbaar. De kanalen Brussel-Rupel en Brussel-Charleroi, en later het Albertkanaal, vergemakkelijkten de handel met Brussel en Wallonië en de aanvoer van steenkool.
Rond 1875 kreeg de baksteennijverheid in het Boomse zware concurrentie van de steenbakkerijen uit de Kempen. Deze jonge Kempische nijverheid had zich machinaal ontplooid terwijl alles in de Rupelstreek nog handwerk was.Alhoewel de productie op peil bleef, gingen de bedrijven sterk achteruit door de lagere prijzen van de Kempische baksteen. Een moeilijke tijd brak aan. De jaren die volgden op de eerste werkstaking in 1894 brachten het baksteenbedrijf meer voorspoed. Vele fabrieken vroegen een hernieuwing van vroegere vergunningen aan, en dit voornamelijk voor klampovens. Ook het lot van de arbeider verbeterde - weliswaar traag - maar de wet op de vrouwen- en kinderarbeid (1889) bleef nog vele jaren dode letter.
Terwijl in Hemiksem de steenbakkerijen stilaan uit het landschap verdwenen, nam de steenproductie gestadig toe in de andere gemeenten langs de Rupel.
Wanneer in 1911 de eerste 'excavateur' zijn intrede deed en de ringovens met hun hoge schouwen de rechteroever van de Rupel gingen domineren, konden steeds meer stenen geproduceerd worden. In het midden van de jaren vijftig van vorige eeuw werden de hoogste productiecijfers genoteerd. Deze jaren betekenden het hoogtepunt maar tevens het einde van de traditionele steenbakkerij.
De vroegere seizoensgebonden en zeer arbeidsintensieve bedrijven verdwenen en volautomatische steenfabrieken namen hun plaats in. De steen- en pannenmakers, afdragers en 'gammers' werden ontslagen, droogloodsen werden verlaten en de oude ovens afgebroken. De productie van machine- en snelbouwbaksteen verdrong de typische streekgebonden producten zoals klampsteen, papesteen, kerksteen en Boomse pannen. Het vervoer van de steen, dat van oudsher langs het water gebeurde, verloor aan belangrijkheid in het voordeel van het wegvervoer. De opkomst van nieuwe bouwmaterialen, de concurrentie van de steenbakkerijen uit andere regio's, de recessie in de bouwnijverheid en de enorme stijging van de energieprijzen sedert 1974 zorgden ervoor dat tussen 1975 en 1985 vele steenbakkerijen failliet gingen of gewoon hun activiteiten stopten. Van de 6000 arbeidsplaatsen die de steenbakkerijen in 1960 nog telden bleven er 23 jaar later nog een 300-tal over.
In een streek waar in de 19de eeuw ooit meer dan 150 'gelegen' actief waren en in het midden van de 20ste eeuw de productiecapaciteit in een slogan door de Unie der Boomse Steenfabrikanten als 'the biggest in the world werd omschreven, waren er in 1994 nog amper 5 bedrijven in werking.